Er was eens een man die Karel heette. Ogenschijnlijk was hij een gezonde volwassen vent. Hij was sterk en groot, en zag er goed uit. Toch had hij een probleem. Een groot probleem. Karel was namelijk blind. Hij zag geen hand voor zijn ogen, alles was zwart. Pikzwart.
Maar het vreemde was: dat was niet altijd het geval. Soms was hij blind. En op andere momenten kon hij haarscherp zien. Karel had last van een vreemde blindheid; een blindheid die hem spontaan kon overvallen, en dan opeens weer voorbij was.
Niemand wist waar de blindheid vandaan kwam
Niemand wist waar de blindheid van Karel vandaan kwam. Hij was in het hele land al bij de knapste doktoren geweest. Ze hadden hem onderzocht, geprikt, met lampjes in zijn ogen geschenen, hersenscans gemaakt, en van alles gevraagd. Maar zijn blindheid bleef een mysterie. De allerlaatste dokter die Karel had bezocht, had na maandenlang onderzoek het vonnis geveld:
“Je moet er maar mee leren leven”. En dat was wat hij nu deed. Maar hij kon op dat moment nog niet vermoeden, welke verrassing hem die dag zou gaan overkomen.
Lees meer