Kleine Hansje woonde in een arm dorp aan de rand van het grote enge bos. Elke ochtend werd Hansje er door z’n ouders op uit gestuurd. Hij moest wandelen naar de rivier, om water te halen. Een lange weg door het dorp, over de heuvel, tot bij het water. Met de kar. Zo kon hij precies genoeg water halen voor een hele dag. Elke dag weer.
Hansje vond het saai!
Maar kleine Hansje baalde ervan. Hij vond het saai. Wilde niet wandelen om water te halen. Hij ging liever op ontdekking. In het donkere bos. Het bos waar niemand kwam. Omdat het eng was. Steeds verder dwaalde hij rond. Steeds dieper ontdekte hij het bos. Er ontstonden kleine paadjes, op de plekken waar Hansje vaak kwam.
Een licht geruis in de verte
Hansje raakte gewend aan het bos. Kende het ruisen van de wind door de boomtoppen, het gekwetter van de vogels. Op een dag lag hij te luieren op het mos, toen hij plots iets vreemds hoorde. Alleen als hij heel stil werd, hoorde hij het. Heel in de verte. Achter alle andere geluiden. Een licht geruis. Niet de wind in de boomtoppen. Het was iets anders. Maar wat?
Lees meer