Er was eens… een sprookje. Sprookjes worden al eeuwenlang door mensen verteld. Waarom? Een sprookje laat je verschillende kanten zien: de naïeveling, de luie, de schurk met machtsvertoon, de hardwerkende domkop. Een sprookje is niet alleen een spannend verhaal, maar ook een transformatie: de hoofdpersoon neemt het op tegen de slechterik en leert een belangrijke les.
Het is interessant om te beseffen dat de slechterik uit het sprookje niet in de buitenwereld zit, maar in jezelf. Ga met deze kennis onderstaand modern sprookje lezen. Wanneer ben jij de hardwerkende houthakker, de huilerige vrouw, de verwende zoon, de gemene crimineel? Wat kun jij leren van Duim en zijn broers? Hoe kun jij daardoor je werk anders doen?
Er was eens… een houthakker. Hij had een vrouw en zeven zonen: Derk, Duuk, Dave, Dex, Dick, Daan en Joris. Maar die laatste noemden ze Duim, omdat hij de kleinste was. De houthakker werkte elke dag zo hard hij kon, maar helaas, hij slaagde er nooit in zoveel te verdienen dat het genoeg was voor zijn gezin. Vooral voor het jongste zoontje was dat heel erg. Die was namelijk het meest verwend, omdat hij als jongste altijd zijn zin kreeg.
Recessie
In het jaar waarin dit verhaal begint, heerste er recessie in het land. Het leven werd steeds duurder en tenslotte kon de houthakker het allemaal niet meer betalen. Al het hout dat hij in het bos hakte verkocht hij, maar hij kreeg er steeds minder geld voor. Toen hun bankrekening echt helemaal leeg was, zei de houthakker op zekere avond tegen zijn vrouw:
“Vrouw, ik kan het niet langer aanzien. We hebben zeven zonen, maar we gaan bijna failliet. Ik werk elke dag hard om eten voor ons allemaal te verdienen. Dat kan zo niet langer. De jongens moeten het bos in.” Zijn vrouw klaagde:
“Mijn lieve jongens, ze zijn veel te jong voor het grote boze bos.”
“Hier kunnen ze niet blijven”, zei de houthakker. “Het gaat niet langer”.
“Mam, mijn Nikes zijn kapot, mag ik nieuwe?”, vroeg Dick vanaf de bank, terwijl hij met zijn zakmes in de zool van zijn schoen pulkte. Hij had zijn koptelefoon op en wiegde mee op de maat van de muziek die uit zijn iPhone kwam.
“Stil jongen, ik praat met je moeder”, zei de houthakker. “Nou, ik praat toch ook met haar?” zei Dick. De houthakker keek onverbiddelijk naar zijn vrouw.
“In heb bos staan de jongens er alleen voor. Dat redden ze niet”, zei zijn vrouw angstig. “Wacht, laat me de spaarrekening nog eens goed bekijken. Misschien staat daar nog geld waar we een tijdje van kunnen leven”. De vrouw pakte haar telefoon, maar één blik op de bankieren-app vertelde haar dat er echt geen geld meer was. Verdrietig keek ze op: “We hebben niets meer. Als de kinderen hier in huis blijven, kunnen we niets meer voor ze kopen”. De houthakker zei:
“Het kan zo niet langer. Morgen breng ik de jongens naar een plek, diep in het bos.” De vrouw weende, maar de houthakker was onverbiddelijk.
Het plan van Duim
Duim had die middag uit nonchalance zijn headset in de beek achter het huis laten vallen. Die was sindsdien morsdood en hij kon daarom niet meer naar zijn muziek luisteren. Voor de vorm had hij zijn headset nog steeds op, omdat hij door zijn broers zou worden uitgelachen als ze merkten wat voor stommiteit hij had uitgehaald met de dure headset die hij pas had gekregen. Omdat zijn headset kapot was, had hij alles gehoord wat zijn vader en moeder hadden besloten.
… omdat hij door zijn broers zou worden uitgelachen, als ze merkten wat voor stommiteit hij had uitgehaald met de dure headset…
Toen zijn ouders gingen slapen, ging hij ook naar bed, maar hij deed de hele nacht geen oog dicht. Hij moest er steeds maar aan denken dat hij en zijn broers de volgende dag in het bos zouden worden achtergelaten. Na een tijdje had hij een plannetje bedacht. Hij was dan wel klein en verwend, maar hij was ook slim. Nog voordat de zon was opgegaan, sloop Duim het huis uit. Hij ging naar de beek die vlak bij hun huis stroomde en daar verzamelde hij kiezelsteentjes, waarmee hij zijn zakken volpropte. Daarna ging hij terug naar huis.
In het woeste woud
Zoals de houthakker al had gezegd, nam hij de kinderen de volgende ochtend mee naar het woud om hout te sprokkelen. Dat hadden de kinderen nog nooit gedaan, omdat ze altijd bij hun moeder thuis bleven. Bovendien vonden ze het saai. De broers dwaalden al snel weg van het pad om verstoppertje te spelen, of op hun telefoon naar muziek te luisteren. Ze vergaten het sprokkelen. Toen ging de houthakker stilletjes een zijpaadje in. Hij wist goed de weg in het bos en het kostte hem weinig moeite het pad haar huis terug te vinden.
Toen de kinderen hun vader niet meer zagen, wilden ze op eigen gelegenheid naar huis. Maar dat viel niet mee. Hun vader had hen diep in het bos gebracht, naar een plek zonder mobiel internet. Hoe moesten ze thuis komen? Allemaal begonnen ze te huilen. Allemaal, behalve Duim, want die had op de heenweg steeds een kiezelsteentje laten vallen. Hij zei: “Huil niet broers, ik heb onderweg witte steentjes laten vallen. Zo kunnen we de weg naar huis eenvoudig terug vinden.”
Hun vader had hen diep in het bos gebracht, naar een plek zonder mobiel internet.
“Dat helpt niet,” zei Daan, de op-één-na-jongste broer. “Als we straks thuis komen, is er nog steeds armoede. Laten we met zijn allen hout sprokkelen, zo hebben we vanavond genoeg voor een lekker vuur in de open haard.” Zo gezegd, zo gedaan. De jongens sprokkelden hout langs het bospad en volgden het spoor van Duim terug, en na een poosje zagen ze hun huis in de nieuwbouwwijk aan de rand van het bos.
Het warme vuur
Hun moeder wist niet hoe vlug ze de deur open moest doen en toen haar zeven zonen binnenkwamen, riep zij: “O, lieve kinderen, wat ben ik blij dat ik jullie weer zie!” De houthakker keek naar zijn zoons: “Wat hebben jullie in je armen?” vroeg hij nieuwsgierig.
“Dat is hout, voor het vuur vader”, vertelde Daan. “We hebben onderweg hout gesprokkeld, zodat we het vanavond niet meer koud hebben.” De houthakker knikte goedkeurend: “Dat is een prima idee”, zei hij. “Jullie hebben met zijn allen meer hout gesprokkeld dan ik in mijn eentje ooit zou kunnen dragen. We gaan vanavond warm bij de haard zitten.”
Het gaat zo niet langer
Toen de jongens die avond op de bank lagen met hun mobieltje en headsets op hun hoofd, sprak de houthakker opnieuw met zijn vrouw: “We hebben vanavond warm bij het vuur gezeten. Maar we hebben nog steeds geen geld. Dat kan zo niet langer.” Zijn vrouw klaagde:
“Mijn lieve jongens, ze zijn veel te jong voor het grote boze bos.”
“Hier kunnen ze niet blijven”, zei de houthakker. “Het gaat niet langer”.
“In het bos staan de jongens er alleen voor. Dat redden ze niet”, zei zijn vrouw angstig. Ze greep al naar haar mobiel, om de spaarrekening te checken. Toen herinnerde ze zich het gesprek van de vorige avond. De houthakker had gelijk. Het kon zo niet langer. De vrouw weende en weende, maar de houthakker bleef onverbiddelijk.
Ze greep al naar haar mobiel om de spaarrekening te checken.
Het plan van Duim
Net als de vorige keer luisterde Duim mee toen zij dat akelige besluit namen. Daarom stond hij de volgende ochtend weer heel vroeg op om, net als de vorige keer, kiezelsteentjes bij de beek te halen. Hij sloop naar de voordeur, duwde de klink omlaag en… de deur ging niet open! Hij zat op slot en wat Duim ook probeerde, de deur was en bleef dicht. Hij slikte. Natuurlijk, zijn vader had de webcam van de voordeur gisteren gecheckt en ontdekt dat hij ’s nachts het huis uit was geslopen. Die truc kon hij vandaag niet meer uithalen. Duim dacht dat hij en zijn broers nu werkelijk verloren waren en ging moedeloos weer naar bed.
Natuurlijk, zijn vader had de webcam van de voordeur gisteren gecheckt.
De volgende ochtend stond hun moeder huilend bij de deur, toen haar man en haar zeven zonen het huis verlieten. In haar handen had ze een zak met witte bolletjes brood. Zelf nam ze niets, maar haar zonen kregen elk een broodje mee voor onderweg. Duim had trek en wilde zijn bolletje eigenlijk het liefst meteen opeten. Maar hij deed alleen alsof hij het opat en stopte het brood stiekem in zijn zak. Het witte broodkruim had hem op een idee gebracht.
Weer in het woud
Opnieuw nam de houthakker die ochtend zijn zeven zonen mee naar het bos, om hout te sprokkelen. De jongens gingen die ochtend serieus aan het werk. Ze dachten er niet aan om verstoppertje spelen. Allemaal verzamelden ze hout, op de beste plek, diep in het bos, waar de houthakker hen naar toe had gebracht. Nog voordat de zon op haar hoogste punt stond, hadden ze zoveel hout verzameld dat hun armen vol waren.
De houthakker zei: “Kom kinderen, we gaan het hout naar huis brengen. Dan kunnen we vanmiddag naar de markt rijden en ons hout verkopen.” Vermoeid lieten de kinderen zich op het mos zakken: “We zijn te moe, vader”, zeiden ze. “We kunnen niet meer, we willen een middagdutje doen! Even wat muziek luisteren op onze iPhones.”
“Dan ga ik de eerste stapel hout alvast naar huis brengen”, zei de vader en hij liep het bospad in. De jongens knipoogden naar Duim. Hij had vast weer voor een oplossing gezorgd. De slimme Duim had zijn vader zien gaan, maar hij maakte zich helemaal geen zorgen, omdat hij onderweg broodkruimels op de grond had laten vallen. Hij dacht dat hij alleen maar hun spoor hoefde te volgen om weer veilig thuis te komen.
“We willen even wat muziek luisteren op onze iPhones.”
Toen de jongens een poosje lekker op het mos hadden liggen rusten, wilden ze terug naar huis:
“Laten we ons hout meenemen”, zei Daan. “Dan hebben we het vanavond weer lekker warm”. Ze pakten het gesprokkelde hout op en wilden op weg gaan.
“Waar liggen de steentjes, Duim?” vroeg Dick, de op-twee-na-jongste broer die graag vragen stelde. Aarzelend keek Duim om zich heen. Hier had hij toch kruimeltjes gestrooid? Waar lagen ze nou? Opeens gaf Dex, de op-drie-na-jongste-broer die eindeloos naar vogels kon kijken, een schreeuw:
“Kijk die merel, die vogel vliegt weg met een stuk brood in zijn bek!” Duim slikte. In een flits begreep hij wat er was gebeurd. Al wilde zijn brein het niet begrijpen. Nee. Niet dit. Dit was niet waar.
“De vogels”, stamelde hij. “Die stomme rotvogels!” Hij voelde de tranen opwellen in zijn ogen. “Ze hebben mijn brood opgegeten!”
“Wat nou stomme vogels!” zei Dex de vogelvriend verontwaardigd. “Vogels zijn prachtige beestjes. Ze eten gewoon op wat ze tegenkomen.” Hij gaf Duim een duw. “Net zoals wij dat doen. Dat brood was trouwens helemaal niet van jou, het was van moeder. Stomkop!” Duim gaf hem een duw terug:
“Maar ik was zo slim om dat brood te bewaren, om jullie uit het bos te redden. Jij hebt het bolletje gewoon zelf opgevreten. Zonder nadenken. Wie is hier nou de stomkop!” Dex zei niets meer. Hij staarde naar het vogeltje op het bospad, dat met het laatste stukje van het brood omhoog vloog en tussen de takken van de groene eik verdween. Van broodkruimels was niets meer te zien op het pad.
Verdwaald
“Zullen we zelf de weg naar huis proberen te zoeken?” vroeg Dick.
“Goed plan!” zei Daan opgewekt. “Maar dan nemen we wel het hout mee, dan zitten we vanavond in elk geval warm. Zo gezegd, zo gedaan. Uren en uren zochten de jongens naar bekende plekjes, maar ze vonden er niet één. Het werd steeds later en de kinderen werden steeds banger, omdat het al donker werd en zij in de verte auto’s hoorden optrekken en remmen. Het bos zat ’s nachts vol met drugsdealers.
Het bos zat ’s nachts vol met drugsdealers.
“Zullen we even stoppen?” vroeg Dick. Zijn armen deden pijn van het urenlange tillen van al het sprokkelhout. In het begin van de middag was hij trots geweest op zijn grote stapel hout. Die trots was inmiddels omgeslagen in irritatie, pijn, verbeten frustratie, woede, verdriet en wanhoop.
“Graag”, zei Duim. Als jongste van het stel had hij maar een klein stapeltje hout maar ook zijn armen konden het niet langer aan.
“Ik kan best nog een stukje verder hoor!”, riep Dave, de op vier-na-jongste broer. Dave deed aan boksen en had daardoor sterkere armen dan zijn broers. Daar was hij trots op, want zijn stevige armen maakten menig meisje verliefd op hem, iets waar hij graag mee pronkte. Stoer sprong Dave naar de dichtst bijzijnde eik en handig trok hij zich op aan de takken, om zijn broers te laten zien dat hij nog lang niet moe was. Vanuit de boom zag hij plots iets glinsteren: “Ik zie licht!” riep hij opgetogen naar beneden.
Opeens waren de jongens hun vermoeidheid vergeten. Licht. Dat betekende een huis. Warmte, veiligheid, wifi en internet. Vlug liet Dave zich uit de boom zakken en met nieuwe moed liepen hij en zijn broers in de richting van het lampje.
Licht. Dat betekende een huis, warmte, veiligheid, wifi en internet.
De reus
Na een half uur lopen kwamen zij bij een huis.
“Zal ik aanbellen?” vroeg Dick. Zijn broers knikten en een vrouw deed open. Dick vertelde dat zij verdwaald waren en vroeg of ze die nacht in haar huis mochten slapen. De vrouw schudde haar hoofd. Dick hield aan: “Wilt u ons hout hebben, in ruil voor een overnachting?” vroeg hij beleefd aan de vrouw. Die keek bedenkelijk:
“Van mij zou het wel mogen”, zei zij, “maar het zou vreselijk dom van jullie zijn. Dit huis is van een reus van een crimineel, een topman waar justitie al jaren jacht op maakt. Kinderen ronselt hij voor zijn handeltje en laat hij gestolen spullen vervoeren. Daarom kunnen jullie beter zover mogelijk hier vandaan gaan.”
Dit is het huis van een reus van een crimineel.
“Maar mevrouw,” zei Klein Duimpje, “als wij teruggaan in het bos worden we zeker door de drugsdealers benaderd. Want in het bos kunnen wij ons niet verstoppen en dealers hebben geen medelijden. Maar als uw man ziet hoe moe en hongerig wij zijn, spaart hij ons misschien.” De vrouw dacht even na. Toen zei zij:
“Mijn man zal net zomin medelijden met jullie hebben als de drugsdealers. Maar ik kan wel proberen jullie te verstoppen en dus kun je beter hier zijn dan in het bos. Kom maar binnen.”
Verstopt
De vrouw gaf de kinderen eerst wat te eten en toen verstopte zij ze in de grote inloopkast, die met een schuifgordijn was afgesloten van de keuken. Net op tijd! De voordeur vloog open en haar man dreunde naar binnen:
“Ik hoor muziek van een iPhone headset!” bulderde hij meteen. “Heb je kinderen voor me?”
“Nee,” zei de vrouw, “ik denk dat je de podcast hoort die ik aan het luisteren ben tijdens het koken.” Ze tikte met haar handen op haar draadloze airpods en was alert dat ze niet naar de inloopkast zou kijken. Ze wist dat haar man, als ervaren crimineel, haar lichaamstaal aandachtig bestudeerde, om te kijken of ze zichzelf zou verraden.
“De biefstukken zijn klaar”, zei ze. “Wil jij de borden uit de servieskast pakken?” Ze wees naar de eetkamer waar de kast met borden stond. Met een klikje schakelde ze de podcast waar ze naar luisterde uit en zette ze muziek aan op de bluetooth muziekinstallatie, die schalde door de ruimte. Nu zou haar man zeker geen iPhone-headsets meer horen.
“Ik pak even een lekker rood wijntje”, riep ze opgewekt. en ze wandelde de inloopkast van de keuken in.
“Telefoons uit!” siste ze. Dat hoefde ze niet meer te zeggen, want de jongens hadden van schrik allemaal hun telefoon uitgeschakeld en hun headsets netjes opgerold in hun zak gestoken.
“Hou je stil en geen muziek vanavond”, fluisterde ze. “Mijn man kan uitermate agressief worden tegen kinderen. Hou je koest en pas goed op elkaar”. De jongens knikten en zeiden niets meer. Ze zaten dicht bij elkaar. Duim zat in de sterke armen van Dave; Daan en Dex leunden met hun schouders tegen elkaar.
“Bedankt mevrouw”, stamelde Duuk, de één-na-oudste broer die zich voor het eerst van zijn leven een beetje verantwoordelijk begon te voelen. Hij voelde zelfs dankbaarheid naar de vrouw, iets wat hij voor zijn eigen moeder nog nooit had gevoeld, bedacht hij zich beschaamd.
Ontdekt
“Ah, deze vind je lekker!” zei de vrouw opgewekt. Ze stapte uit de inloopkast met twee grote flessen volle rode wijn in haar handen. Toen liet ze van schrik een fles wijn vallen op de natuurstenen keukenvloer. Haar man stond vlak voor haar en schreeuwde.
“Wat?!”, zei hij, terwijl er kleine spuugballetjes uit zijn mond vlogen. “Denk je dat ik het verschil niet hoor tussen jouw podcast en kinderen die naar muziek luisteren?” Hij liep recht op de kast af, waar hij de kinderen één voor één uit trok. “Zo, dus jij dacht mij voor de gek te kunnen houden!” zei de reuzen-crimineel kwaad tegen zijn vrouw. “Kinderen verstoppen en dan zeggen dat ik jouw podcast hoor. Voor straf zou ik je moeten neerschieten, maar je bent me te mager en bovendien heb ik je nodig om voor me te koken. Over een paar dagen krijg ik een paar reuzen-criminelen-vrienden op bezoek. Dan moet je deze kinderen voor ons klaar maken, zodat ze voor ons een aantal belangrijke pakketjes kunnen vervoeren. En denk eraan dat je je best doet, anders schiet ik je alsnog neer!”
Biefstuk met kaviaar
Duuk viel voor de crimineel op zijn knieën: “Heb genade met mijn kleine broers”, smeekte hij. “Ze zijn verdwaald en onschuldig. Neem mij, ik zal voor je vervoeren wat je wilt. Maar laat hen met rust en doe ze geen kwaad!” Maar de crimineel was erg gemeen:
“Hou op met je gejammer”, snauwde hij. “Vooruit, ga naar bed. Maar eerst moeten jullie wat eten, anders kun je niet voor me werken. Vooruit vrouw, geef die kinderen een stuk goed vlees. Zorg ervoor dat ze flink eten!” Dat was droevig. Nu kregen de kinderen eindelijk eens luxe eten, biefstuk en kaviaar, en konden ze van angst bijna geen hap door hun keel krijgen. Toen ze eindelijk genoeg hadden gegeten naar de zin van de crimineel, bracht de vrouw hen naar een grote slaapkamer op de zolderverdieping van de reuzenvilla.
Zeven dochters
Op die zolder sliepen ook de zeven dochters van de crimineel. Dat waren akelige meisjes. Ze waren nog verwender dan de jongens. Ze roddelden over andere mensen, praatten de hele dag over hun dure kleren en hielden zich alleen maar bezig met hun eigen Insta-account. Met een tablet in hun handen lagen ze in bed en ze sliepen al. Zo kwam het dat zij van Duim en zijn broers nog niets gehoord of gezien hadden. Het waren echte slaapkoppen. Ze werden zelfs niet wakker toen de vrouw voor de jongens aan de andere kant van de zolderverdieping zeven bedden opmaakte.
Met een tablet in hun handen lagen ze in bed en ze sliepen al.
Duim ligt wakker
Die nacht kon Duim niet slapen. Hij was bang dat de reus alsnog kinderen nodig zou hebben voor zijn klusjes en dat hij hem en zijn broers zou daarvoor zou gebruiken. Duim rolde van zijn linkerzij op zijn rechter en weer terug. Hij woelde en woelde. Totdat hij plotseling een idee kreeg. Hij klauterde zijn bed uit, tot hij opeens verstijfde van schrik:
“Wat doe je, Duim?” fluisterde een stem in het donker. Duim herkende de stem en ontspande. Het was Dick, zijn broer die altijd vragen stelde.
“Sssst, ik ga de tablets pakken”, zei Duim.
“Waarom?” vroeg Dick.
“Merk je vanzelf”, zei Duim. “Ssst, niet teveel praten”. Duim sloop naar de bedden aan de overkant en pakte de tablets uit de handen van alle meisjes. Hij legde die voorzichtig op de bedden van zijn broers en op zijn eigen bed.
“Trusten Dick”, fluisterde hij zachtes, met een glimlach om zijn mond. Toen ging hij slapen.
Een criminele vergissing
En weet je wat er gebeurde? Precies wat Duim had gedacht. Midden in de nacht werd de reuzencrimineel wakker, omdat er nog een klusje gedaan moest worden. Er was een plofkraak gepleegd en de daders, handlangers uit zijn criminele organisatie, waren ontkomen. Daar zou de politie geen genoegen mee nemen, ze waren op klopjacht, in het bos vlakbij. De crimineel stond op, pakte zijn scherpste mes en liep naar de slaapkamer van de kinderen, naar de kant waar de jongens lagen. Hij durfde geen licht te maken, maar hij voelde met zijn hand over de dekens. Zo merkte hij dat zij tablets hadden en natuurlijk dacht hij toen dat zijn dochters daar lagen te slapen.
“Aha!” dacht hij “die jongens liggen aan de andere kant”. Heel zachtjes liep hij naar de bedden van de meisjes en voor de zekerheid streek hij daar ook nog eens over de bedden. Daar voelde hij geen tablets. “Ha”, dacht hij. “Nu heb ik ze!” Zonder verder te aarzelen stak hij één voor één zijn dochters dood. Hij sleurde de lichamen mee in een grote zak, met wat bankbiljetten van de kraak en gooide ze in het bos, zodat de politie ze zou vinden en zou denken dat ze de daders van de plofkraak te pakken hadden.
Op de vlucht
Hoe stil de crimineel dat ook allemaal had gedaan, Duim was toch wakker geworden. Misschien wel door het gesleep van de man. Hij wachtte tot hij de reuzencrimineel weer hoorde snurken in zijn slaap, sprong uit bed en liep één voor één naar de bedden van zijn broers. Zachtjes tikte hij op de lakens: “Sssst, zachtjes doen!” fluisterde hij. “We moeten weg. Nu. Maar maak geen enkel geluid.” Onhoorbaar slopen de jongens de trap af. Op de benedenverdieping keken ze zoekend om zich heen. De deuren zaten op slot. Wat nu?
“Daar!” wees Derk, de oudste van het stel die tot voor kort geen enkel initiatief nam. “Dat raam staat nog op een kiertje. Dit huis is zwaar beveiligd, maar dat raam staat open. Dat kan maar één ding betekenen”.
“Wat dan?” vroeg Dick.
“Op dat raam zit geen huisalarm”, zei Derk. Hoewel hij fluisterde was het te horen dat hij een beetje triomfantelijk was over zijn eigen idee.
“Hoe weet je dat zeker?” vroeg Dick.
“Omdat ik het ga uitproberen”, zei Derk. “Ik klim door het raam en ren door de tuin naar de heg. Als er niets gebeurd, zit er geen alarm op dat raam. Is er wel een alarm, dan zal de reuzencrimineel mij neerschieten. In de consternatie die dan ontstaat, verstoppen jullie je in de inloopkast en ontsnap je door de voordeur zodra het kan!” Duim zuchtte:
“Dat is een slim plan, ik had het zelf kunnen bedenken”, hij was even stil. Toen fluisterde hij: “Maar dit is ook een gevaarlijk plan, het is dapper van je Derk. Ik zou dit niet durven.” Derk knikte.
“Het is gewaagd. Maar we moeten iets proberen. Ik kan jullie hier niet achterlaten, bij deze man. Dat is nog gevaarlijker.” Toen zei hij niets meer. Hij wandelde doelbewust naar het open raam.
Zachtjes duwde hij het raam open. Het bleef stil in huis.
Muisstil klauterde hij over de vensterbank. Het was nog steeds stil in huis.
Razendsnel sprong hij op het koude gras en rende dwars door de tuin naar de heg.
Het bleef stil.
Eén voor één volgden de broers.
“De jongsten eerst”, zei Duuk dapper, die zich als één-na-oudste nu verantwoordelijk voelde. Eerst ging de kleine Duim, toen Daan en Dick, vervolgens kwam Dex en tot slot volgden Dave en Duuk. Daarna renden zij zo hard zij konden het bos in en ze holden de hele nacht door.
Zeven mijlen
De volgende ochtend ging de vrouw van de reus haar dochters wakker maken. Bij hun bedden gekomen zag zij leeg beddengoed, dat doordrenkt was met bruin-rood geronnen bloed. Ze begreep meteen wat er was gebeurd en schrok zo verschrikkelijk dat zij flauwviel. De reuzencrimineel, die vond dat zijn vrouw wel erg lang wegbleef, ging na een tijdje kijken wat ze aan het doen was. Met een flits begreep hij welk drama zich die avond op de zolderverdieping voltrokken had. Hij begreep dat hij zijn eigen dochters had omgebracht en hun lichamen had gedumpt in het bos.
De crimineel brulde van woede en spijt: “Het is de schuld van die jongens!” schreeuwde hij. “Ze hebben de tablets verwisseld. Dat zal ik ze betaald zetten!” Zonder verder naar zijn vrouw om te kijken, holde hij weg en haalde zijn Audi. Met één keer gasgeven met die Audi kon hij een afstand van zeven mijl afleggen. Daarom heette het ook een Audi A7, om precies te zijn een Audi A7 Sportback RS7. Het was een peperdure auto, die alleen een reuzencrimineel zich kan veroorloven.
Met één keer gasgeven kon hij een afstand van zeven mijl afleggen.
Voordat hij wegreed pakte hij de dure whisky die in het dashboardkastje lag en dronk de fles in één keer leeg. Hij startte de wagen en even later dreunde hij al door het bos. De crimineel had zo’n sterk instinct, dat hij kon voelen waar de jongens waren. Hij reed dus meteen de goede kant op en haalde ze vlug in.
Slaap
De kinderen hoorden de auto al van verre aankomen. Nauwelijks hadden ze hem gehoord of hij was al vlakbij, zo hard reed de crimineel. Doodsbenauwd verstopten de broers zich in het struikgewas achter een grote eik. Nu moet je weten dat je als crimineel in een Audi A7 wel enorm hard kunt rijden, maar dat je er ook verschrikkelijk moe van wordt. Zeker als de politie je handlangers die nacht heeft achtervolgd vanwege een plofkraak, je pas hebt ontdekt dat je je eigen dochters hebt vermoord en je daarna een fles dure whisky hebt weggeslokt. Net toen de crimineel bij de eik kwam, voelde hij zich zo moe, dat hij even tegen de boom aan ging zitten en prompt in slaap viel.
Het hartje
Muisstil zaten de jongens achter de eik in het struikgewas. Opeens zag Dave het. Hij herkende het van afstand. Dat hartje. Op de eik. Het zat net naast die brede tak waar hij zich altijd zo lekker aan kon optrekken. Het hartje had hij zelf ooit in boom gekerfd, toen hij hier met een verliefd meisje had gewandeld. Zijn vader had hem altijd gemaand om geen bomen te beschadigen met zijn mes, maar naar zijn vader luisterde hij niet.
Het hartje. Deze boom. Hij was vlakbij huis! Dave porde met zijn schouder zachtjes tegen Duim en wees op het hartje. Duim knikte zonder geluid te maken. Hij had Dave maanden gepest met zijn meisje en het hartje in deze boom; hij begreep wat Dave bedoelde. Toen de reuzencrimineel begon te snurken, wenkte Duim zijn broers. Hij wees naar het bos en fluisterde: “Dat pad in, gaan jullie dadelijk naar huis, naar vader en moeder. Ik wil nog even wat anders doen en kom er direct aan. Ga, nu!”
De koffer
Zodra zijn broers weg waren, liep Duim op zijn tenen naar de crimineel, die lag te ronken tegen de boom. Er ontsnapte een zware whisky-boer uit zijn mond en Duim drukte zijn neus vol afschuw dicht. Zachtjes trok hij de autosleutels uit de broekzak van de man. Hij rende naar de auto en startte de motor. Angstig keek hij opzij, maar de reuzencrimineel snurkte zo hard, dat hij de startende auto niet hoorde.
Met een geweldige vaart reed Duim terug naar het huis van de crimineel. Hij klopte aan en de vrouw deed open. Haar ogen waren roodomrand van verdriet, ze veegde met een zakdoek langs haar neus. “Snel, uw man is in handen van rivaliserende criminelen”, verzon Duim. “Ze laten hem pas vrij als hij al zijn geld en het goud uit de kluis aan hen geeft”. De vrouw schrok en wandelde naar het grote kunstwerk dat een flink stuk van de muur in de woonkamer in beslag nam. Ze drukte op een lichtknopje, en plots schoof het schilderij opzij. Er achter werd een kluis zichtbaar. Met een paar tikken voerde de vrouw een code in, waarop de kluis openklapte. Duim slikte. Was dat alles? In de kluis lag niets anders dan een koffer. Een saaie bruine koffer. Eéntje.
De vrouw spande al haar spieren en trok de koffer met moeite uit de kluis. Ze zette de hem met een dreun naast zich op de grond. Duim wilde hem oppakken, maar kreeg hem amper van de vloer. Toen besefte hij: dit kon maar één ding betekenen. De koffer was afgeladen. Met massief goud. Hij keek op en blikte in de kluis. Zag hij dat nou goed? Het was net of hij niet goed gekeken had. In de kluis lag opnieuw een koffer. Eentje. Van hetzelfde formaat als de vorige. De vrouw trok de koffer er uit, zette hem neer, en weer lag er een koffer in de kluis.“Dat is het doorschuifsysteem”, zei de vrouw, die Duim’s verbazing opmerkte. “Mijn man is bang dat hij thuis wordt overvallen. Daarom heeft hij dit bedacht. Het lijkt alsof er maar één koffer in de kluis ligt. Alleen als je de supergeheime code intypt bij het openen van de kluis, worden de onderliggende koffers zichtbaar. Ze schuiven omhoog als je de bovenste koffer van de stapel pakt. Er liggen hier twintig goudkoffers opgeslagen. Duim knikte zonder een woord te zeggen en begon de eerste koffer naar de auto te schuiven.
De vrouw
Toen Duim achttien koffers had ingeladen, was de kofferbak van de auto vol. Hij keek naar de garage van de reuzencrimineel. Daar stond nog een auto, een Audi A3 cabrio.
“We pakken de andere koffers in die auto”, zei hij tegen de vrouw. Ze knikte.
“Waar zijn de sleutels van die wagen?” vroeg hij. De vrouw wees.
“Binnen. Ik ga ze pakken”. Even later stond ze naast hem. “Moet ik met je meerijden, deze koffers afleveren?” Duim keek haar aan. Hij pakte de sleutel van de cabrio uit de handen van de vrouw, ontgrendelde de auto en tilde de twee laatste koffers met goud in de achterbak. Toen gaf hij de sleutel aan de vrouw:
“Je hebt ons verstopt, je hebt je best voor ons gedaan.” Hij veegde even met zijn hand langs zijn ogen. “Het spijt me zo. Je dochters kan ik niet meer voor je redden. Maar jij hoeft niet langer bij deze reuzencrimineel te blijven. Je bent vrij. Pak je paspoort, neem de auto en deze koffers. Gebruik ze goed. Maak wat van de rest van je leven!” De vrouw knikte en pakte de sleutel van hem aan.
“Gebruik ze goed, maak wat van de rest van je leven!”
In het vertrouwde woud
Met een reuzenvaart reed Duim in de Audi A7 naar huis, waar hij de koffers in het schuurtje verstopte. Daarna reed hij terug naar het bos. Op de carkit van de auto typte hij drie getallen in: 1-1-2. Toen de telefoon aan de andere kant van de lijn werd opgenomen, was zijn boodschap kort: “Die reuzencrimineel die jullie zoeken? Hij ligt te slapen in het bos, onder de oude eik. Kom hem maar ophalen”. Toen drukte hij de telefoon uit. In de verte hoorde hij sirenes die steeds dichterbij kwamen. De auto parkeerde hij vlakbij de crimineel, die nog steeds lag te slapen.
Duim rende langs de eik met het hartje, het bospad op. Vanaf hier wist hij de weg naar huis. Feilloos. Hij had dit pad al vaak gelopen. Toch was het alsof hij er vandaag voor het eerst kwam. Alles zag er anders uit. Nieuw, vrolijk, fris. Hij had zin om zijn vader te spreken en zijn moeder te knuffelen. Opeens voelde hij zich dankbaar, voor hun rijtjeshuis in de nieuwbouwwijk. Voor het gewone leven, waar zij zo hard voor werkten. Hij begon te fluiten. Op het bospad scharrelde een merel, hij had iets wits in zijn bek. Was het een stuk brood? Duim lachte: “Eet smakelijk”, zei hij tegen de merel. “Ik wens je een lang en gelukkig leven!”
Geef een reactie