Er was eens een zielig meisje. Ze had een boze stiefmoeder en twee boze stiefzussen, die haar slecht behandelden. Het kind moest ‘s ochtends voor dag en dauw opstaan om te werken. Elke dag begon met het aanmaken van de haard. Om dat netjes te doen, moest ze eerst de as van de vorige dag opruimen en de haard oppoetsen. Daarom werd ze door haar stiefzussen smalend ‘Assepoetser’ genoemd.
De heraut van de koning
Op een dag komt er een heraut van de koning in het dorp, met een boodschap:
“Alle meisjes uit het land, worden uitgenodigd voor een bal, zodat de prins het meisje van zijn dromen kan uitzoeken, om met haar te trouwen”, roept de heraut luidkeels. Enthousiast rennen de boze stiefzussen naar huis, en vanaf dat moment maken ze volop plannen met hun stiefmoeder: welke jurk laten ze maken, in welke stof, en welke kleur? En welke schoenen moeten ze aan? De hele dag ratelen de stiefzussen over het bal.
Assepoetser huilt…
Assepoetser zit weggedoken onder een struik in de tuin. Ze huilt. Want voor haar is er geen jurk, geen mooie stof. En dus geen bal. Terwijl ze verdrietig in de tuin zit, voelt ze opeens iets kriebelen aan haar teen. Ze kijkt omlaag, en schrikt. Daar zit een grijze muis! Snel trekt Assepoetser haar voet terug en ze hoopt dat de muis wegrent. Maar niets van dat alles. De muis blijft muisstil zitten, en kijkt haar met zijn kleine kraaloogjes aan. Zijn gekromde staartje ligt tussen de bladeren. Assepoetser durft niet te bewegen, ze blijft ook muisstil zitten. Dan schrikt ze opnieuw: de muis begint te praten! Tegen haar!
“Wie ben jij?” Vraagt de muis.
“Ik ben Assepoetser”, antwoordt het meisje.
“Assepoester?” Vraagt de muis, terwijl hij een beetje lispelt en haar naam verkeerd uitspreekt. Het meisje schudt haar hoofd en lacht door haar tranen heen:
“Nee, het is geen Assepoester, het is Assepoetser. Van het poetsen, van de as”, legt ze uit. De muis schudt zijn piepkleine muizenhoofd:
“Wat een rare naam, wie noemt zichzelf nou naar het poetsen van de as. Als je jezelf zo raar noemt, dan vraag je er om dat ik je naam verkeerd uitspreek. Assepoester!” zegt de muis beslist. Hij legt plagend de nadruk op het laatste stukje van haar naam. Dat hij opnieuw verkeerd uitspreekt.
Het meisje moet daar even over nadenken. Dan zegt ze:
“Eigenlijk heet ik ook geen Assepoester, of Assepoetser. Ik heb eigenlijk een hele mooie naam, ik heet Rodopis. Maar mijn boze stiefzussen noemen me altijd Assepoetser”. Ze legt het uit alsof het om een zakelijk feit gaat. Maar de muis schudt opnieuw zijn hoofd:
“En dat laat jij dan zomaar gebeuren? Dat mensen je een rare naam geven? Sterker nog: je gaat die naam zélf gebruiken!” De stem van de muis klinkt vol afkeuring.
“Jij hebt op dat feest helemaal niets te zoeken!”
Het meisje moet er opnieuw even over nadenken. Dan legt ze haar situatie uit:
“Weet je, ik woon met een boze stiefmoeder en twee boze stiefzussen. Ze laten mij alle akelige klusjes in huis doen. En nu is er een groot bal van de prins. Hij wil het mooiste meisje van het land uitzoeken om mee te trouwen. Maar ik heb geen jurk. En daarom kan ik niet naar dat feest.” Ze begint opnieuw te snikken. De muis zegt niets en Assepoetser kijkt door haar tranen naar de muis. Maar die kijkt eigenwijs een andere kant op. Als het meisje na een tijdje stopt met snikken, begint de muis weer te praten.
“Nou, volgens mij is er niemand die jou mist op dat feest. Met je gesnik en je rare naam, Assepoester!” Hij zegt haar naam op een spottende toon. En opnieuw verkeerd. Het meisje kijkt verbaasd naar de muis. Ze stamelt:
“Hoe bedoel je?” De muis gaat genadeloos verder:
“Dat feest is voor de prins, om een goede vrouw voor hem te vinden. Maar jij bent natuurlijk een vrouw van niks, Assepoester!” Opeens klinkt de muis niet meer spottend, maar serieus. Hij praat door:
“Heb jij enig idee wat er bij komt kijken, als je een goede prinses of koningin wilt worden? Je moet een heel rijk besturen. Met heel veel boze stiefmoeders, akelige vrouwen, of jaloerse zussen. Om nog maar te zwijgen over de boze vaders, stiekeme broers, of domme tantes. Als koningin moet je hen allemaal de baas zijn, en goed voor ze zorgen. Dat noemen we regeren. Maar jij kunt nog niet eens één stiefmoeder en twee zussen de baas. Hoe kun je dan ooit een goede koningin worden? Jij hebt op dat bal niks te zoeken!”
Assepoetser is er stil van. Ze vond zichzelf altijd vreselijk zielig, en hoopte stiekem op een goede fee, die haar zou helpen om toch op het bal te komen zodat de prins haar als zijn vrouw zou uitkiezen. Maar nu zit ze hier in de tuin, met zo’n stomme muis te praten. Nijdig kijkt ze naar de muis. En die kijkt nijdig terug en herhaalt zijn laatste woorden:
“Echt, jij heb daar helemaal niks te zoeken!” Assepoetser snikt:
“Ik hoopte dat een fee me zou helpen”, zegt ze beteuterd. De muis snuift:
“Een fee? Jouw helpen? Waarom in hemelsnaam? Je problemen in je leven moet je zelf leren oplossen. Het zou een mooie boel zijn, als je voor alle wissewasjes een fee op je pad zou krijgen. Of een kikker, die zomaar verandert in een prins. Zo zit de wereld niet in elkaar. Zulke dingen gebeuren alleen in sprookjes, maar niet in het echte leven. Daar bestaan geen tovenaars!”
De muis draait zich om en hij schiet weg tussen de bladeren op de grond. Assepoetser knippert met haar ogen, en kan het diertje niet meer zien. Verbijsterd staart ze in de richting waar de muis is verdwenen. Is dit echt gebeurd? Zit ze hier nou onder een struik in de tuin met een muis te praten? Een muis die haar vertelt dat sprookjes niet bestaan? Een muis die niet eens haar naam behoorlijk kan uitspreken? Nou ja, haar naam… haar bijnaam.
Ze hoort de schelle stem van haar stiefmoeder roepen
Terwijl ze nadenkt over de laatste woorden van de muis, hoort ze de schelle stem van haar stiefmoeder roepen:
“Assepoetser, waar zit je! Kom eens hier, je moet me helpen!” Ze kan hier niet blijven zitten. Ze moet aan de slag. Snel schiet ze overeind, onder de struik vandaan. Ze wandelt naar haar stiefmoeder. Maar halverwege bedenkt ze zich. Ze blijft opeens staan. Dan kijkt ze haar stiefmoeder aan:
“Hoe noemde jij me? Assepoetser? Zo heet ik niet!” Ze zegt het fel, en een tikje nijdig. Dan gaat ze door:
“Ik heet Rodopis. Dat weet je best. Als jij wilt dat ik iets voor je doe, moet je me eerst maar eens behoorlijk bij mijn naam noemen!” Haar stiefmoeder kijkt op:
“Ach, Rodopis, natuurlijk weet ik dat jij zo heet, kind.” Ze zegt het achteloos, alsof het er niet toe doet. Maar dan zegt ze:
“Kom eens hier, Rodopis. Ik wil je wat vragen. Je stiefzussen hebben allebei al een kleur stof voor hun jurk uitgezocht. Maar van jou heb ik nog niets gehoord. Welke kleur stof wil jij? Kom even naar binnen en zoek op de tafel in de keuken een mooie kleur uit. Dan kan de bestelling voor jullie drie jurken vandaag nog naar de naaister.” Ze draait zich om en wandelt voor het kind uit naar de keuken.
Rodopis kijkt haar stiefmoeder stomverbaasd na. Is dit haar boze stiefmoeder? Hoort ze dit goed? Ze hoort een zacht geritsel in de struiken. Ziet ze daar de donkere kraaloogjes van de muis? Steekt daar zijn kromme lange staartje onder de bladeren uit? Maar voordat ze goed kan kijken, is hij al weer weg. Ze draait zich om en huppelt naar de keuken.
Er is een meisje, dat de prins steeds weer opzoekt
De avond van het bal zijn er duizenden meisje. Mooie meisjes. Slimme meisjes. Verstandige meisjes. En er is één meisje, dat de prins steeds weer opzoekt. Een meisje waar hij duidelijk geen genoeg van kan krijgen. Aan het einde van de avond, als het bal bijna is afgelopen, vraagt de prins het meisje om een laatste dans. Samen zwieren ze over de dansvloer. Dan buigt de prins diep en vraagt haar:
“Vertel me eens schoonheid, wat is jouw naam?” Achter de prins staat een oude grijze lakei in een onberispelijk grijs pak. Om zijn middel draagt hij een grijze riem en achter zijn heup zwiert zijn kromme grijs-stalen degen, als een gekrulde staart. De zwarte kraalogen van de lakei lachen, als hij het meisje hoort antwoorden:
“Mijn naam is Rodopis!”
Geef een reactie